De dotterbloem (Caltha Palustris) houdt van natte voeten: vanaf einde maart kun je haar vinden langs sloten, beken en vochtige weilanden. De naam komt van het Duitse woord “Dotter”, wat dooier betekent. Het verwijst naar de gele kleur van de bloem die gebruikt wordt in kleurstoffen.
In het verleden werden dotterbloemen beschouwt als geneeskrachtige planten tegen o.a. bloedarmoede. De blaadjes werden gegeten in salades. De dotterbloem is echter licht giftig en kan bij het eten van grotere hoeveelheden klachten opleveren (misselijkheid, braken, diarree, etc.). Dodonaeus noemde dotterbloemen “Watergoutbloemen” en schreef: “Die en zijn in der medecijnen niet bruyckelijck”. Ook dieren eten de plant normaal niet. In de homeopathie is hier en daar nog een toepassing.
Doordat de dotterbloem op idyllische plaatsen als vijvers vaak voor een betoverend zicht van mooie, gele bloemen zorgt, staat het in de symboliek bekend als een sprookjesbloem.